(over een kankergezwel)
Ik was al dagen aan het lopen en naderde het hoogste punt van de bergpas. Er lagen resten van sneeuw wat hoger op de berghellingen, maar de zon scheen krachtig en ik ging in een veld met gras en bloemen langs de weg liggen. Vogels floten rondom en verder was het doodstil. Ik werd loom en dacht aan de vorige keer dat ik hier was geweest, jaren geleden.
Toen scheen de zon ook heerlijk en ik liep In T-shirt en een korte broek vanaf de bergpas langs de hellingen naar beneden. In de diepte zag ik de rode pannen van de huizen en de witte gevels. Hier aan de zuidflank van de Pyreneën was het behaaglijk en het dorpje in het dal daaronder lag er heel vredig bij. Er slingerde een kleine rivier vanuit de hoge bergen naar beneden en door het dorpje. Daar was een watermolen en voor die watermolen was een klein meertje. Er waren mensen langs dat water aan het vissen. Langs die rivier was er ook een weg die kronkelend de verre diepte in ging. Er waren enkele wagens met paarden ervoor die van en naar het dorp gingen. Bij een bakkerij kronkelde rook van een houtvuur. Plotseling klonken er klokken die echo-den tegen de hellingen. Elf keer klonk een heldere klok en toen klonk weer alleen het fluiten van de vogels. Het zag er vredig, rustig en welvarend uit.
Ik ging verder en kwam midden in het dorp bij een hotelletje. Er was een terrasje voor dat hotel waar wat oudere mensen zaten te kaarten. Andere mensen waren jeu de boule aan het spelen. Er liepen wat vrouwen van en naar een winkel en ze bleven staan om samen te praten. Ik werd heel vriendelijk ontvangen in het hotel. Ik werd naar mijn kamer gebracht en nadat ik mijn weinige spullen daar had neergelegd en me had gedouched keek ik vanuit mijn hotelkamerraam, omlijst door geraniums, het stille dorp in.
Teruggekomen bij de receptie vroeg de eigenaar of ik wilde eten. Hij stelde zich voor als Pierre en toverde een heerlijke lunch met lekkere wijn op tafel en ik genoot daarvan op het terras. Pierre vroeg of hij erbij mocht komen zitten en vertelde gaandeweg honderd uit over het dorp.
Daar moest ik weer aan denken toen ik daar op die kleine wei met bloemen lag. Ik zag dat het elf uur was en wachtte op de het geluid van de klokken. Ik dacht: “Misschien staat mijn horloge verkeerd”. Tien minuten later was er nog niets te horen. Bevreemd stond ik op en ging verder.
Het zag er nog bijna hetzelfde uit als jaren geleden , daar in de diepte. Ik schrok echter wel van wat ik zag : midden in het dorp waren enkele gebouwen afgebrand. Er was daar een zwarte plek. Ik zag de weg lang de rivier lopen en er was geen verkeer te zien, behalve een Porsche die met jankend geluid door de bochten scheurde.
Ik kwam in het dorp en op de een of andere manier was er een beklemmende sfeer. Ik liep verder en sommige mensen groetten me hartelijk, maar anderen liepen me steil voorbij. Een persoon herkende ik en ik hield hem staande en zei: “Dag meneer de Lange, leuk U weer eens te zien. Weet je nog dat ooit gezellig Jeu de Boule hebben gespeeld?” Hij keek me aan zonder een blik van herkenning en antwoordde voor de vorm: ”Sorry maar U zult zich iemand anders bedoelen ”, en liep door.
Ik kwam bij het hotel. Dat was al lang niet meer zo welvarend. Het moest nodig geschilderd worden. De stoelen en tafels op het terras waren met staaldraad en sloten aan de gevel vastgemaakt. Ik kwam bij de balie en de hoteleigenaar Pierre verwelkomde me allerhartelijkst. “Wat ben ik blij verrast dat U hier weer komt”, zei hij. Ik bestelde een kamer en een lunch. “Mag ik bij u komen zitten”, vroeg hij toen ik buiten in op het terras wilde gaan eten. “Natuurlijk, graag” zei ik.
Hij vertelde hoe er van alles in het dorp veranderd was. Vroeger was er een slager, een bakker, een melkboer, een kerk met pastoor, een smid, winkeltjes voor huisraad en voor doe het zelf dingen. Het meeste daarvan was verdwenen, zei hij. Ik vroeg hoe de mensen dan aan hun benodigdheden kwamen. Ze gaan een keer per week naar de stad en kopen alles voor de komende week, of ze bestellen dingen via internet. De sfeer is verziekt. “Maar de stad is toch wel erg ver om er wekelijks heen te gaan”, zei ik. Hij zei dat dat helemaal waar was maar dat de winkels moesten sluiten, omdat er een groep mensen terreur uitoefenden. Hij deed zijn jasje open en wees op zijn revolver. “Zonder dit wapen was ik met mijn hotel ook allang gesloten.” “Maar dat kan toch niet”, zei ik, “wat doet de politie daaraan?” Hij zei: “Enkele agenten eisen beschermingsgeld van de mensen en als die niet betalen dan worden ze de dag daarop bestolen door dieven. Of hun auto staat de dag erop bekrast of met lekke banden langs de weg.
Het is echt niet meer leuk. Alle vrienden van vroeger kijk je eerst nog eens goed in de ogen voordat je ze in vertrouwen neemt. Laatst is opeens de klok uit de kerktoren gestolen. Niet te geloven dat dat kan zonder dat we dat merkten. Er moeten een paar mensen in het complot gezeten hebben anders was dat onmogelijk geweest.”
Pierre vertelde verder, en werd steeds somberder. Het was enkele jaren geleden begonnen. Een van de paar mannen in het dorp die werkloos waren was berucht vanwege vermeende misdaden, hij heette Hanker, maar hij werd nooit betrapt. Hij had ook enkele vrienden die klusjes voor hem opknapten. De baas van het café op het dorpsplein weigerde beschermingsgeld te betalen. Zijn dochter werd ’s avonds een keer opgewacht door mensen die zich onherkenbaar hadden gemaakt. Ze werd in een auto meegenomen en buiten het dorp door drie mannen verkracht. De café baas zei toen tegen Hanker dat hij en zijn vriendjes niet meer welkom waren in het café. Ze dronken er wel maar betaalden nooit. Ze deden alsof het café van hun was en stalen de kas leeg onder het oog van de café baas. Hanker schonk zichzelf dan in en lachte de café baas in zijn gezicht uit. Een dag nadat hij gezegd had dat ze er niet meer inkwamen werd de café baas vermist. De politie ging zoeken, nadat hij een paar dagen vermist was, en vond hem stroomafwaarts in de rivier, hangend aan overstekende takken. De politie vond een bewijs dat Hanker de moordenaar was, er zat DNA-spoor op het gezicht van de vermoordde man. Een maand later kwam Hanker voor de rechter in de stad , beschuldigd van moord. In de beschuldiging stond echter een vormfout. Er stond de datum die niet die van de moord was maar van het vinden van het lijk. Op basis van die vormfout ging Hanker vrijuit. Bij zijn vrijlating kreeg hij een royale vergoeding omdat hij ten onrechte een maand had vastgezeten.
Hanker maakte het daarna nog bonter. Hij ging de politie beschuldigen van een hetze tegen hem. Hij beschuldigde ook de familie van de café baas omdat die hem in het dorp als de moordenaar had aangewezen. Die twee procedures won hij en hij ontving een fors smartegeld. De sfeer in het dorp werd stevig verziekt door deze gebeurtenissen. Hanker en zijn groepje was intussen uitgegroeid tot twaalf mannen. Die hadden allemaal een overdreven ego en ze gunden niemand het licht in de ogen. Ze brachten een ware terreur teweeg in het dorp zodat niemand meer vrolijk kon zijn en geërgerd en ongelukkig rondliep. De Gemeente moest vele vernielingen herstellen die die twaalf mannen aanrichtten. Zelfs de enige brug over de rivier, die het dorp met de verre stad verbond, werd door hen opgeblazen. Het Gemeentebestuur moest erg veel onkosten maken en daarom moesten de belastingen omhoog. Er werd op de school bezuinigd en de bibliotheek en het zwembad moesten worden gesloten.
Toen tenslotte die brug werd opgeblazen was de maat vol. Het sfeer in het dorp was geheel verziekt. De overheidsinstanties lieten het afweten omdat Hanker en zijn mannen zo gewiekst waren en het dorp zo in de tang hadden dat er ook niemand durfde te getuigen of een aangifte durfde te doen. De burgemeester riep ten einde raad de hulp van de Zwarte Engelen in. Dat was een groep uit de stad die tegen vorstelijke betaling een apparaat voor contra-misdaad was. Die hanteerden misdadige praktijken om de misdaad uit te roeien. Vergif tegen vergif zogezegd. De leider van die groep heette Gemo. Gemo wist wel hoe hij het aan zou pakken. Hij begon met de huizen van de groep van Hanker, die intussen was gegroeid tot vierendertig mannen. Hij spoot een vreselijk stinkende lucht door de brievenbussen. De mannen kwamen brullend van woede naar buiten. De buren van die huizen hadden ook flink te lijden van de stankoverlast. Het was een goede poging maar het hielp niet. De groep van Hanker werd nog veel brutaler omdat ze nu uitgedaagd werden. Ze namen een paar Zwarte Engelen te grazen. Ze hakten de hoofden af en zetten die op spiezen. Het hele dorp gruwelde en sidderde. Niemand durfde nog over straat te gaan, alleen als het echt persé moest.
Gemo besefte na enige tijd ook dat dit niet werkte. Hij vreesde dat een te zachte aanpak tot een escalatie zou leiden en in overleg met de burgemeester Eso werd besloten een radicale aktie, tot moord. Eso had hier vreselijk veel moeite mee. Hij wist nog hoe vredig en knus het dorp was geweest en nu moest hij instemmen met het ergste dat denkbaar was: moord op zijn eigen dorpsgenoten. Toch zat er niets anders op. De overheid faalde, de politie was uitgeschakeld, justitie werd in de tang genomen,etcetera. Alle nuttige functies in de dorpsgemeenschap werden verzwakt.
Hij vroeg zich af wat de oorzaak van dat alles was geweest en kwam tot de conclusie dat alles was begonnen met het ongeluk van Hanker. Hanker was altijd een joviale , behulpzame en gezellige dorpsgenoot geweest totdat hij een keer van de hooiwagen was gevallen. Hij zat boven op het hooi, en de tractor werd gereden door zijn zoon. Hij zwaaide naar de buurman en praatte met hem. Toen de zoon de tractor de schuur inreed merkte Hanker dat te laat en viel pardoes drie meter naar beneden. Het was een ongelukkige val want hij viel met zijn achterhoofd op een ijzeren punt. Hij kreeg hersenvliesontsteking . De dokter gaf hem antibiotica en Hanker lag bijna een week doodziek op bed. Daarna knapte hij op maar er was iets structureels in hem veranderd. Iets in zijn hersenen was beschadigd. Hij werd een grote egoïst. Hij aasde op andermans eigendommen. Hij zat nergens meer mee en chanteerde mensen. Naarmate hem dat beter gelukte werd hij steeds brutaler. Hij werd daardoor rijk en trakteerde met gulle hand in de kroeg. Daardoor kreeg hij vrienden die door hem aangestoken werden in dat slechte gedrag.
Eso besefte dit heel duidelijk toen hij alles op een rijtje zette. Maar hij meende toch dat alleen een rigoreuze daad een einde aan de ellende kon maken, nu alle methoden gefaald hadden. Hij gaf toestemming om Hanker en zijn groep uit te roeien.
Dat heeft hij geweten. De zwarte engelen begonnen met Hanker en doodden hem in een seconde. Ook de volgende bendeleden werden met weinig moeite opgeruimd. Ze waren echter niet effectief genoeg en tien leden van de bende werden op tijd gewaarschuwd. Ze vluchtten. Een paar verstopten zich in de bossen en anderen verstopten zich in schuurtjes in het dorp. Deze tien Hanker-leden overleefden het.
Eso en de Zwarte Engelen maakten 24 doden en die werden in een grote plechtigheid begraven. De pastoor hield een afscheidsrede waarin hij het niet kon laten om zijn afschuw over de bende te uiten en waarin hij de dood van die vierentwintig als een trieste maar toch welkome gebeurtenis schetste.
Het dorp herleefde. De zwarte Engelen vertrokken, met een welgevulde beurs en de dorpseconomie herstelde zich langzaam. De tien overlevenden hielden zich schuil en gedeisd. Ze bleven enkele jaren stil. Ze wisten dat er een enorme weerstand tegen hun gedrag was. Intussen werd hun zelfvertrouwen toch gaandeweg weer hersteld. Ze zorgden dat ze minder opvielen en namen weer deel aan het dorpsgebeuren. Ze waren nu gehaaider en door hun onverminderde egoïsme begonnen zij op een veel minder herkenbare manier hun zakken te vullen en te parasiteren op de gemeenschap. De een drukte vals geld en een ander ging in de gemeenteraad zitten en liet regelingen in het voordeel van de tien aannemen. Zo werd bijvoorbeeld een bos dat al eeuwen een belangrijke functie had voor het dorp verkocht aan een van hen, die het vervolgens liet omhakken, het hout verkocht en op de grond een bungalowpark liet aanleggen. Dat betaalde hij van het geld dat hij aan de gemeenschap had ontfutseld.
Gaandeweg en na enkele jaren werden ze toch weer brutaler, ze droegen altijd donkerblauwe pakken met koperen knopen. Een van hen liet zich Hanker noemen, hij kon het niet laten om zich trots te tooien met de naam van hun vermoordde leider. En die Hanker heeft onlangs de kerkklok gestolen, heeft die in de stad laten omsmelten en het metaal verkocht.
Ik was wel helemaal perplex van het verhaal. Het was al laat geworden en we zeiden mekaar welterusten.
Ik ging naar bed en lag lang wakker en vroeg me af hoe het toch mogelijk was dat zo’n vredig dorp in zo’n ellende terecht had kunnen komen.
’s Morgens bij het ontbijt kwam Pierre weer bij mij zitten. Hij vroeg of ik daar geen probleem mee had en dat er toch verder geen gasten waren. Hij wilde duidelijk zijn hart luchten.
Hij begon te vertellen over Marja. Marja was een leuke jonge vrouw die alleen woonde in een huisje vlak bij de watermolen. Haar tuintje lag aan de oever van het meer en ’s morgens vroeg was het haar eerste behoefte om in het water te duiken. Het dorp was eraan gewend geraakt dat ze ’s morgens bij de eerste zonnestralen in bikini door haar tuintje liep en met een mooie duik in het water plonsde. Ze zwom dan altijd heen en neer naar de overkant en kwam dan aan haar eigen kant weer omhoog. In de winter als er ijs lag kon ze die duik niet maken. Dan kwam ze naar buiten met een grote bijl. Eigenlijk wel een apart gezicht: een vrouw in bikini met een grote bijl. Ze hakte een gat in het ijs en gleed er dan in. De vissen kwamen naar dat wak gezwommen, aangetrokken door het licht dat daar niet door het ijs werd gehinderd. Marja was dan vlug en pakje er zomaar met haar handen een vette vis vast. Die nam ze mee. Ze hulde zich in een badjas en bracht die vis naar haar buren. Die waren dolblij met die vette vis. Marja zelf lustte geen vis.
Hanker had dit ook enkele keren gezien en vond dit maar niks. Zij was gelukkig en gezond. Zij was zo’n beetje het hart van het dorp en iedereen dweepte met haar. Zij hield van de mensen en de mensen van haar. Hij was daar jaloers op. Hij liet een vriend van hem in de gemeenteraad een wet voorstellen die het strafbaar zou maken om in badkleding te worden gezien vanaf de openbare weg, zoals Marja bij het meer. Die nieuwe regeling werd net niet aangenomen.
Daar baalde hij van en hij had een steeds grotere hekel aan haar. Hij kwam haar een keer op straat tegen en zei: “geef me jouw geld”. “Zoals je wilt”, zei ze, “als je wat nodig hebt zeg je het maar, ik zou niet willen dat je gebrek lijdt”. Hij voelde dat als een sneer. Dat was niet zo bedoeld door Marja, maar Hanker vatte dat wel zo op. Hij dacht dat zij wel wist dat hij bulkte van het geld, heimelijk op een rekening bij de bank.
Op aanvallen reageerde zij altijd op een voor hem onbegrijpelijke manier. Op een avond drukte hij bij haar op de deurbel. “De deur is open”, riep Marja. Haar deur was nooit op slot. Hij kwam naar binnen en zei:”geef me een glas wijn en kleed je uit”. Zij gaf hem wijn en kwam naakt bij hem zitten. Hij had op weerstand gerekend en dit beviel hem niets. “Als je maar niet denkt dat ik je als een hoer betaal” mopperde hij. “Hoe bedoel je dat?” vroeg ze en hij zei niets en keek nors naar haar mooie figuur.
Toen hij zijn glas leeg had verkrachtte hij haar. Zij bood geen weerstand en hij kwam daardoor niet klaar. Zij zei droog:”dat werkt zo niet, he?”
Hij trok zijn broek omhoog en vloekte. “Kun jij nog niet eens wat alle vrouwen kunnen?” “Natuurlijk wel”, zei ze, “maar de fout zit bij jou”. “Wat een onzin, bij alle andere vrouwen gaat het geweldig, maar bij jou niet. Het ligt aan jou”. “Probeer het eens met liefde, kankerpit die je bent ”, zei Marja. Hij vloekte nog een keer en beende kwaad naar buiten.
Hij kwam terug en zei bij de deur: ”Jij zei ‘kankerpit’ hè? Heb jij die jongens soms opgestookt? ” “Hoe bedoel je?” “Die rottige buurjongetjes van jouw roepen op straat, als ze buiten mijn bereik zijn, ‘Kanker Hanker” , en de andere jongetjes hebben dat overgenomen.” “Sorry hoor”, zei Marja, ”Op die manier kinderen opstoken, nee dat zou ik nooit doen”.
“Ik ken trouwens een mooi verhaal”, zei Marja. “Laat horen”, zei hij.
Zij vertelde:
“Er kwam een man aan de deur van zijn geliefde en klopte. Zij vroeg”Wie is daar?” – “Ik ben het”, antwoordde hij. Toen zei ze:”Er is hier niet genoeg plaats voor jou en mij”. En ze opende de deur niet. Na een jaar van eenzaamheid kwam de man weer en klopte. Ze zei:”Wie is daar?” “Jij bent het”, zei de man. En ze deed de deur voor hem open”.
“Wat een soft lulverhaal”, zei hanker, “en het slaat nergens op”
“Jawel hoor”, zei ze, “het slaat op iemand met een veel te groot ego, die pas toegelaten wordt als hij daar iets aan doet en daar korte metten mee maakt”.
“Kletswijf”, zei hanker, en hij beende voor de tweede keer weg, maar vloekte niet.
Pierre beëindigde zo zijn verhaal en ging aan het werk voor de lunch. Na die lunch vertrok ik weer uit het dorp.
De tijd ging verder en een jaar later was de winter weer voorbij, de lente was in volle gang en in mei van dat jaar kwam ik weer opnieuw aan op dat hoge punt in de bergpas waar het dorpje voor het eerst weer te zien was.
Opnieuw was het een mooie stralende dag. Ik keek met mijn verrekijker naar beneden en zag het dorp. De zwarte plekken waar brand was geweest waren ingevuld met rode daken en witte muren van nieuwe huisjes. De watermolen draaide en vogels vlogen boven het meer op zoek naar vis. Ik zag zelfs een heel klein bruin figuurtje in het meer zwemmen en daarna uit het water komen. Ze rekte zich uit, bruin en gezond. Ik zag dat de brug over de rivier een nieuwe kleur verf had gekregen en een paar auto’s reden over de weg langs de kleine rivier.
Het zag er vredig uit en ik strekte me uit in de wei met bloemen, precies op dezelfde plaats waar ik een jaar geleden ook in de zon had gelegen. Ik keek op mijn horloge en zag dat het elf uur was. Toevallig meteen daarna klonk er uit de kerktoren het geluid van een klok die elf keer sloeg. Dat verraste me, ik werd daar vrolijk van en wandelde naar beneden. Ik kwam bij het hotel aan en Pierre stond bij de voordeur en heette me welkom. “Fijn dat je weer in ons dorp komt, je zult het nu wel fijner vinden dan vorig jaar.”
Er waren meer gasten maar hij liet de zorg daarvoor aan anderen over en kwam met een heerlijke lunch voor mij en hemzelf aan mijn tafel zitten. “Vertel eens”, zei ik, “er is veel veranderd in het dorp, merk ik”. Ik vertelde hem wat mij opgevallen was en hoe ik de veranderde sfeer voelde. Er waren geluiden van een smid die hamerde, een metselaar die een steen brak, kinderen die zongen en het gerammel van een paard met wagen.
“Marja heeft ons dorp gered”, zei hij, ”ze is een gouden meid”.
Hij vertelde. De groep rond Hanker was alweer uitgebreid tot vijfentwintig mannen tegen de tijd dat Hanker Marja in haar huis haar had verkracht. Kort daarna was een van zijn mannen heel erg ziek geworden. Hij rilde van de koorts, was veel afgevallen en lustte geen eten. Hij was doodmoe en lag maar op bed. De dokter kon er niets mee, die wist geen middel om de man gezond te maken. Marja had de naam dat zij met haar handen kon genezen. Hanker kwam naar haar toe en beval haar mee te gaan en zijn vriend te genezen. Zij ging mee en vroeg of ze haar met die man alleen wilden laten.
Zij hield haar hand op zijn buik en ging erover heen tot zij de plek voelde. “Kanker”, dacht ze in zichzelf. Ze voelde een branderig gevoel in haar hand en stuurde er haar energie naar toe. Intussen vroeg ze aan de man , hij heet Janus, wat hij zoal voelde. “Ik voel eigenlijk vooral schaamte”, zei janus. Hij vertelde dat hij nu tijdens zijn ziekte was gaan nadenken over zijn gedrag en misdaden. “Ik voel me alsof ik twee mensen ben, de ene keer als een kind dat zich schaamt en de andere keer vol met wrok tegenover mensen die gelukkiger zijn, die vrolijk zijn en die genieten.” Marja gaf hem liefde. Zij gaf hem de warmte van haar gevoel via haar handen . Hoe zij dat kon begrijp ik niet maar zij was in staat om zijn wrok en haat tegenover de mensen om te zetten in begrip, medelijden met de zieken en liefde voor de natuur, de mensen en alles om hem heen. De man was zomaar ineens genezen. “Ik schaam me zo, hoe kan ik dit ooit goedmaken?” zei hij.
“Heel gemakkelijk”, zei Marja,” het enige wat je moet doen is hetzelfde wat ik doe : geef liefde, veroordeel niet, spreek niet van schande, schuld en straf. Als iemand je tekort wil doen, accepteer dat dan en geef hem wat hij wil. Als je tegen iets in gaat wordt het net zoveel sterker en vervelender als de kracht waarmee je weerstand biedt. Als je geen weerstand biedt maar begrijpt met liefde lossen alle problemen op”. Ze bleven vijf uur lang praten en daarna stond Janus op, rekte zich uit en zei dat hij nu eens lekker ging zwemmen in het meer en daarna een stevige maaltijd ging nuttigen.
Hanker zag dit en was perplex en verrukt en was Marja dankbaar. Hij vergat zijn botte en norse karakter even en ging naar Marja toe en vroeg hoe hij haar kon danken. Marja zei dat ze graag zou zien dat de klok terug in de toren hing. De dag erna hing de klok er weer.
Die klok werd een week later langdurig geluid: een van de mannen van Hanker was gestorven. Hij had dezelfde ziekte als Janus maar de ziekte was bij hem al in een veel verder stadium dan bij Janus.
Daarna werd Marja nog twee keer bij een erg zieke man van Hanker geroepen. Daar verliep alles hetzelfde als bij Janus. Hanker vroeg of hij er een keer mocht blijven en Marja vond dat goed. Hanker was namelijk al een stuk milder en minder bot sinds de gebeurtenissen rond Janus en na de laatste genezing was hij helemaal om. Hij geloofde in Marja, haar werkwijze en overtuiging. Hij voerde meerdere lange gesprekken met haar en kwam tot een hele ommekeer. Hij besefte dat hij verkeerd bezig was geweest en dat zijn handelwijze het hele dorp kapot zou hebben gemaakt. En dat hij en zijn groep dan ook geen dorp meer zouden hebben om op te parasiteren. Dit was niet de reden van zijn ommekeer, maar vooral het besef dat een leven op die manier zinloos, uitzichtloos en slecht is en geen echt geluk kent.
Hij veranderde de groep. Hij legde uit dat iedereen die nog aan terreur wilde doen dat dan maar op eigen houtje moest doen maar dat hij ermee klaar was. Drie mannen vonden hem een watje en gingen op eigen houtje door met afpersen. Dank zij de hulp van Hanker was de politie daar gauw mee klaar en werden die drie opgepakt en veroordeeld tot taakstraffen.
“De rest van het verhaal laat zich raden”, zei Pierre. We dronken nog een glas en keken naar de ondergaande zon.
De volgende dag vertrok ik weer en stopte boven op de bergpas en ging zitten op de wei en keek naar beneden. Ik bedacht dat de kanker in een mens veel weg heeft van wat er in het dorp was gebeurd. Zowel de oorzaak als de preventie en de remedie.