19
Deel 5
Onder de douche, onder een heerlijke warme stroom water, zag ik ze ineens. Ze was maar heel even te zien, maar dat was juist des te meer wonderlijk. Heel even was ze mysterieus te zien en toen was ze weer weg.
Lees verder»16
De dag begon vanochtend vredig. Het snurken stoorde me niet, ik luisterde ernaar en hoorde het vanzelf stoppen. Ik herinnerde me de droom levendig. We waren met een groep en deden een yoga oefening.
Lees verder»13
Sommetje met tarwe.
We fietsten langs een akker met tarwe (of is het gerst, daar weet ik niets van?). Het zag er perfect uit. Via google maps blijkt de akker circa 2000 x 250 meter groot te zijn. Ik vroeg me af hoeveel tarwezaadjes er op zouden staan.
Lees verder»11
Vervolg 11-6-2014
Vandaag ben ik alleen gaan fietsen, Anne-Marie had geen zin. Daarom kon ik voor een andere route kiezen. Dat was weg van de vlakke vallei en naar Sancerre. Het oude stadsgedeelte stamt uit de 13e eeuw en ligt hoog boven op een berg van 380 meter.
Lees verder»09
“Ik ben chagrijnig”, zei ik.
“ Zeg me dat wel, wat is dat toch?” zei ze.
”Geen idee, maar ik ben van alles meteen geirriteerd.”
Lees verder»06
30
-1- Een raadsel .
We hadden wat geld gespaard en besloten met dat geld onze tuin eens te vernieuwen. We orienteerden ons hier en daar en waren helemaal weg van metalen constructies, van aluminium , een soort pergola’s. Daarbij waren kokers, rechthoekig van doorsnee , elegant tot een pergola samengevoegd.
We hebben best wel een grote tuin, met allerlei struiken en bloemen, en een variant op de bruidsluier groeide al snel over de pergola, samen met een grote rozenstruik. Enkele delen van de pergola waren verscholen achter lage struiken, die in de winter groen bleven: laurier.
Lodewijk is altijd erg geinteresseerd in alles in en rond de tuin.
Op een dag komt hij naar mij toe en roept helemaal verbaasd: “Kijk pap, hier is een bout waarmee een staander vast moet zitten aan de muur , die ligt los op de grond en de moer is weg.”
Ik keek eens goed en zag dat de staander los zat. De laurierstruik die er stond had dat tot heden onzichtbaar gehouden maar die was verschrompeld en nu zag ik dat die staander gewoon los stond. Ik werd al wat kwaad op de monteur die het kennelijk teveel moeite had gevonden om achter die struik die bout goed te bevestigen.
Ik had echter ook geen zin om hier verder werk van te maken. Ik wilde de bout de dag erna zelf maar vast gaan zetten. Ik ontdekte daarna dat er echter een hele staander ontbrak. Weer overwoog ik de monteur erop aan te gaan spreken, maar bedacht toen dat ik zijn gegevens niet gemakkelijk zou kunnen vinden. Ik liet het erbij.
Het is nu een week verder en iedere dag van de voorbije week vielen we van de ene verbazing in de andere. Iedere keer bleken er stukken van de pergola verdwenen te zijn. Ook hele struiken verpieterden en verschrompelden. Vanmorgen wilde ik de tuindeuren open doen en de tuin inlopen en ik greep in de lucht! De deuren waren verdwenen en ik kon zo naar buiten lopen.
Ik zie de buurman en roep hem. Hij komt eraan en ik zeg: “begrijp jij waar mijn tuindeuren ineens gebleven kunnen zijn?” “Nou”, zegt hij, “bij ons is een trapje van drie treden van de keukendeur naar buiten ook verdwenen. Daar begrijp ik ook al niets van. En misschien is het niet toevallig dat dat ook van aluminium was.”
Anne-Marie komt erbij staan en zegt: ”Ik wilde vanmorgen thee gaan zetten en kon de fluitketel nergens vinden, onvindbaar. En laat die nou ook eens van aluminium zijn!”
We kijken om ons heen, en ik zeg:”verbeeld ik het me nou, of zien alle tuinen er minder florissant uit? “Dat verbeeld je je niet”, zegt Anne-Marie,”maar het begint toch al herfst te worden. Alhoewel ik vind dat het nu toch wel heel snel gaat.”
We gaan een wandeling maken en zien overal mensen met elkaar praten, en dat is best wel ongewoon. We vangen verbaasde geluiden op. Er blijkt overal iets mis te zijn met de tuinen en de planten die er in staan. Ze zijn op allerlei plaatsen erg verpieterd. Ook blijkt overal wel iets van aluminium verdwenen te zijn. En er zijn geen sporen die tot een verklaring kunnen leiden. De mensen snappen er niets van.
-2- Moord.
Onze aandacht word gevangen door een groep mensen die opgewonden door elkaar praten. Een vrouw vertelt ons: “Mijn achterbuurman liep door zijn tuin, ik riep hem nog goedenmorgen toe en ik zag dat iemand hem van achteren vastpakte. Hij hield zijn arm om de hals van de buurman geklemd en kneep hard. Mijn buurman verzette zich niet. Ik rook heel vaag een lucht van ether. Het hoofd van mijn buurman verkrampte in een houding van doodsangst. De vreemde draaide met een ruk aan het hoofd. Ik hoorde iets kraken en mijn buurman viel dood op de grond. Die vreemde man wandelde gewoon weg alsof er niets was gebeurd. En hij is nergens meer te zien.”
Er komt politie aan en die gaat omstandig iedereen wegduwen. Ze spannen een lint en gaan de vrouw een verklaring afnemen. Ze beschuldigen haar en vragen waarom zij de buurman niet te hulp was geschoten en waarom zij de vreemde moordenaar niet achterna was gelopen. De vrouw zegt dat zij als verlamd was. Ze zegt dat zij een vage lucht van ether heeft geroken en de politie besluit dat zij een alcoholtest moet doen. Omdat dat niets oplevert nemen ze haar mee naar het politiebureau, want ze verdenken haar van drugsgebruik.
We lopen verder. We zijn verbaasd en ontsteld door het gebeuren van daarnet. En dan zeg ik tegen Anne-Marie: ”Het lijkt wel of daar een stel huizen weg zijn. Ik kan me niet herinneren dat ik gezien heb dat die gesloopt werden.” Anne-Marie zegt:”Nu je het zegt, daar stonden vijf huizen waar nu een kaal terrein is.”
We komen weer dichter bij ons huis aan en zien daar ook een groep mensen . Er is een politieman mensen aan het horen. Wij vertellen dat er een eindje verderop een aantal huizen verdwenen is. De politieagent kijkt ons aan alsof we gek zijn en negeert ons verder. Hij vraagt allerlei details aan de mensen. De mensen vragen wat er aan de hand kan zijn. De agenten negeren die vragen. Ze zijn er alleen maar om zelf vragen te stellen, niet om de burgers te informeren: ”wij stellen hier de vragen”, zeggen ze. Een verslaggever zegt tegen me dat hij de agenten vanochtend is gevolgd en dat er al op tien plaatsen een moord is gebeurd en steeds op dezelfde manier. Een stevige arm om de hals door iemand van achteren, een draai aan het hoofd en een korte krak. Anne-Marie en ik gruwen ervan en zijn ontsteld.
De verslaggever gaat naar zijn auto en wij zien een man achter hem gaan staan. De verslaggever wordt zonder veel omhaal vermoord en we ruiken een flauwe geur van ether. De moordenaar steekt de stem-recorder van de verslaggever in zijn zak en verdwijnt. Wij staan perplex. We zijn te verbaasd om iets te doen.
-3- Wijken verdwijnen en verschijnen.
Ik pak mijn fiets en ga nieuwsgierig rondkijken. Ik kom in een andere wijk van de stad. Ik zie tot mijn stomme verbazing dat bijna alle huizen van die wijk verdwenen zijn. Er is een kale zandvlakte, met hier en daar wat onkruid . Midden in die vlakte staan her en der nog een paar huizen. Die staan er verloren in die leegte. Ze zien er verwaarloosd uit. Ze vergroten door hun aanwezigheid het raadselachtige beeld . Het ziet er daardoor nog vreemder uit dan wanneer ze er niet zouden zijn geweest.
Ik begrijp er niets van en fiets verder. Op een plaats waar ik dacht dat de stad eindigde, begint een nieuwe wijk. Die ziet er heel mooi uit. Er staan alleen vrijstaande huzien, met bloeiende groene tuinen eromheen. Alles ziet er verzorgd uit, nergens rommel of onkruid. Kinderen spelen op straat en rond de huizen. Vreemd is dat alle kinderen er anders dan normaal uitzien. Het verschil is de haargrens op het voorhoofd. Het lijkt wel alsof de hoofdharen boven het voorhoofd weggeschoren zijn tot halfweg de kruin. Alle kinderen hebben dat. Voor de rest ziet de wijk er uit zoals de onze er uit zag, maar dan nog wat verzorgder. Alles ziet er rijk en luxe uit. Dan zie ik het opeens: het aluminium van mijn huis is verwerkt in een huis daar. Mijn pergola is er in de tuin en mijn tuindeuren zie ik in een huis. Ik weet het zeker, en het zou toch wel erg toevallig zijn als dat niet van ons was.
Ik kijk op TV en op internet en nergens komt er ook maar een bericht over deze gebeurtenissen.Ik vermoed dat de media op de een of andere manier over dit onderwerp monddood worden gemaakt.
Het is twee dagen verder. Lodewijk roept me uit mijn slaap: “Papa, kom vlug kijken, alle huizen bij ons in de buurt zijn weg”. Ik begrijp dat alles wat ik tot heden heb meegemaakt geen grap meer is. Aan ons huis is geen stukje aluminium meer te bekennen. Ook alle voorwerpen van aluminium zijn verdwenen. Alle struiken en bomen zijn verdord en ingekrompen. Waar eerder de huizen en tuinen van de rest van de wijk waren is er nu een kale ruimte met zelfs geen resten van huizen. Alleen wat gras en onkruid is er nog te zien.
We mogen van veel onverdiend geluk spreken dat wijzelf er nog zijn: mijn Anne-Marie en mijn twee zonen en ikzelf. Zelfs ongedeerd en wel. Want alle mensen uit onze wijk zijn ook verdwenen. Ik begin me af te vragen waarom het lot me nog niet getroffen heeft , van een sterke arm om mijn hals en een draai aan mijn hoofd, met de dood tot gevolg. Is dit een kwestie van mazzel of is er een andere reden?
-4- Een verdedigingsplan
Ik neem contact op met vrienden. Enkele vrienden geven geen gehoor. Ik ben bang voor het ergste. Mijn vriend Sjaak geeft gelukkig nog wel gehoor en hij is degene waarmee ik nu het beste kan overleggen.
We komen bij elkaar voor overleg. Ik fiets naar hem toe en zie her en der compleet verlaten vlakten, waar eerst levendige wijken waren. Ik zie ook nieuwe wijken en daar zijn overal kinderen die zich duidelijk onderscheiden door hun opvallende, terugwijkende haargrens op hun hoofd. Ze zien er allemaal gezond en levendig uit. Dat is wel wat anders in de andere wijken die ik al onze wijken noem, waar de kinderen somber rondlopen. Daar hoor ik ook op veel plaatsen vrouwen huilen. Ik ril bij de gedachte hoeveel mannen hier de nek is gebroken.
Ik zeg tegen Sjaak: ”Hoe kan het toch dat al die mannen ongestraft vermoord kunnen worden, dat al die huizen verdwijnen, dat overal de begroeing verpietert ? Wat betekent het feit dat er overal aluminium verdwijnt en dat je dat terugziet in die nieuwe huizen van die mensen met die aparte kinderen?”
We bedenken van alles, maar onze fantasie schiet tekort om een verklaring te vinden. Sjaak zegt: ”Kijk, om iets aan dit ontzettende probleem te kunnen doen moeten we de oorzaak begrijpen. En dat kunnen we niet. En nu dit eenmaal zo is kunnen we ons misschien toch maar beter concentreren op de vraag hoe we hen kunnen aanpakken. Dan kunnen we ons beter afvragen waar hun zwakke plek zit en of we daar iets mee kunnen. Anders komen we nooit verder.”
Ik zeg: ”Nu bedenk ik iets. Ik was aan de haven en tegen de havenhoofden klotst de zee altijd. De laatste week zie ik er een dikke laag schuim. Die lijkt op het schuim dat altijd wel door de branding en de wind ontstaat, maar bij die havenhoofden stond geen stevige wind en toch ligt er ongewoon veel schuim. Soms wel een meter dik. Ik zag er ook een stel meisjes die de zee in wilden. Van die meisjes met een hoge haargrens. Dus meisjes van de vreemden. Die meisjes wilden in het water en meteen bij de eerste aanraking schreeuwden ze het uit en sprongen terug naar de kant. Ik vroeg me af waarom dat zo was. Ik ging dus naar het water en voelde aan het schuim. Daar was niets geks mee. Ik sprong in het water, dwars door die laag schuim en alles was als altijd. Er is misschien iets met die meisjes dat anders is dan bij ons en waardoor ze kwetsbaar zijn voor dat schuim. Het is trouwens ook toevallig dat dat schuim nog nooit zo dik is geweest als nu. Net nu die vreemdelingen komen en al die vreemde dingen gebeuren.”
We praten verder door en komen tot de conclusie dat we niets van dat alles begrijpen maar dat er op de een of andere manier misschien iets te bereiken valt met dat schuim.
Een andere vriend van me is bij de brandweer. Sjaak en ik gaan naar die man, Ger. We stellen voor dat Ger een brandweerwagen “leent” en dat we er samen mee naar de haven rijden. Ger maakt de grote reservoirs leeg en op onze aanwijzing vult hij ze met een mengsel van weinig zeewater en veel schuim. Hij laat de compressors flink draaien en zo wordt het schuim samengeperst en nog wat meer met het zoute water vermengd.
We gaan met de brandweerwagen naar een chemiebedrijf. Het is er stil. Normaal is het er heel bedrijvig maar er zijn teveel mensen uitgevallen dan dat het bedrijf normaal kan draaien. Er is een afdeling die kunstmestkorrels en kunstofkorrels maakt en daar gaan we met zijn drieen heen. We zoeken de baas van die afdeling. We hebben amper ons vermoeden verteld of de baas legt alles stil, hij laat de apparatuur schoonspoelen en vult die met het mengsel uit de brandweerwagen. Hij zegt: “ik heb iets moois voor deze situatie”. Hij laat een speciaal geweer zien. “Daarmee kun je kunstofkogels schieten. Het wordt onder andere door kunstenaars gebruikt om hun kunstwerken in beton vorm te geven.” Ik begrijp dit niet maar laat het zo. De korrels van verhard zeewater met schuim worden in hulzen geduwd door een verpakkingsmachine en een vrachtwagen wordt gevuld met alle hulzen en geweren.
-5- Politiek
Dat komt het grootste probleem: hoe zorgen we dat het leger in actie komt met deze wapens? PieterJan is een oude vriend van me. Hij zit hoog in de politiek: hij is de leider van de grootste fractie in de stadspolitiek en plaatsvervangend Burgemeester. Ik leg hem uit wat we tot heden meegemaakt hebben . Daar weet hij natuurlijk alles van. Dan vertel ik hem de gedachte die bij Sjaak en mij is ontstaan, dat we misschien met die schuimkogels een goed wapen hebben. Hij waarschuwt ons dat dit niet zo eenvoudig is als het lijkt. Het leger mag niets doen zonder opdracht van het stadsbestuur en het stadsbestuur moet zo’n belangrijke besligging eerste voorleggen aan de raad en dus aan alle fracties. Hij zegt:”we weten het niet, maar het zou kunnen dat die kogels vernietigend zijn voor die bewoners . De bewoners dus uit die wijken met kinderen met een hoge haargrens. Als die mensen daaraan overlijden hebben we een soort genocide gepleegd en daar kunnen we nog veel jaren last van krijgen. Het zou ook kunenn dat we dan als gemeente de schade moeten vergoeden die we aanrichten door eventueel die medeburgers te doden. Ik zou daar toch eerst een juridisch advies over willen inwinnen.”
“Hoezo, medeburgers?” zeg ik. ”Staan ze in het bevolkingsregister? Ik betwijfel dat. Ik denk eerder dat het geen medeburgers zijn, maar een heel ander soort mensen. Kijk maar naar die aparte haargrens. Kijk eens naar al dat verdwenen aluminium. Kijk eens waar al die huizen, wijken en begroeiing verdwenen zijn. En niet te vergeten, naar die grote hoeveelheid moorden.”
“Nee”, zegt PieterJan: “bewijzen! Eerst moet er aangifte gedaan worden, dan moeten ze beschuldigd worden, dan berecht en veroordeeld en daarna pas kunnen we juridisch gezien wat doen. Ik wordt helemaal rebels. Ik zeg:”Kom nou PieterJan, al die duizenden moorden die gepleegd zijn de laatste week. Wie heeft dat gedaan?”
“Dat weet ik niet” zegt Pieterjan,” als er moordenaars zijn, moet de politie die opsporen, de rechter moet ze berechten en veroordelen, en ook hoger beroep is altijd mogelijk. Het is ook heel goed mogelijk dat er vrijspraak komt wegens gebrek aan bewijs, want heel veel getuigen zijn intussen dood. En wij als stadsbestuur hebben daarin geen enkele bevoegdheid. Het enige wat we kunnen doen is nagaan of die mensen zijn ingeschreven en belastingen betalen, zoals wetteljik verplicht. Ook kunnen we ze met de politie op de huid zitten. Maar ik weet dat de politie al alles doet wat ze kan.” Ik spuug het uit: “PieterJan, ik had je hoog staan, maar nu helemaal niet meer. Ik heb genoeg van die onzin. Er is sprake van een oorlog zonder een oorlogsverklaring. Als jij niets doet doe ik het zelf. Bonjour!” “Als je overtredingen begaat die je van tevoren aankondigt, dan ben ik verplicht je aan te laten houden”, zegt PieterJan. Ik sla de de deur in zijn gezicht dicht en ga weg, met Sjaak en Ger.
-6- Elektronica
Er is een groot communicatie-probleem. Niets doet het meer. Niet alleen internet, de TV , de computers, maar alles wat maar iets met digitale elektronica te maken heeft, werkt niet meer.
Louis neemt contact met me op. Hij is een vriend van vroeger, toen we samen elektronica studeerden. Hij zegt dat hij iets ontdekt heeft. De vreemden hebben een apparaat gemaakt dat onzichtbaar licht geeft. Dat is niets bijzonders, maar is is niet infra-rood of ultra violet, maar gewoon geel. Normaliter is geel licht zichtbaar,maar door een speciaal elektronisch filter is het kennelijk onzichtbaar gemaakt. Hij zegt:”Ik merkte dat een vreemdeling een bundel van dat gemanipuleerde licht op het huis van een van onze burgers richtte en dat goed scherp stelde. Ik kwam daar achter toen ik een experiment deed om te kijken of ik hen op afstand kon afluisteren. Ik merkte toen dat zij zich intens voorstelden dat ze met die straal onze elektronica kapot maakten, en dat toen ineens al die elektronica uitviel. En niet zomaar voor even, maar definitief. Toen ik daar achter kwam heb ik datzelfde zelf ook uitgeprobeerd op een huis van een vreemde en er gebeurde niets. Ik ging analyseren waarom er bij hen niets gebeurde en ik merkte dat al hun elektronica niet digitaal maar analoog was. Daarna ben ik een huis van een van onze eigen burgers gaan bestralen met zo’n messcherpe gele straal. Vrijwel al onze elektronica werkt digitaal. Ik dacht er met overtuiging bij dat die straal de elektronica stuk maakte en jawel hoor, bij alle apparatuur was het bingo. Alles viel uit. Er onstond best veel paniek bij die mensen in dat huis.”
-7- Schuimoorlog
Ger rijdt de vrachtwagen met de wapens en ik rijd naar de kazerne. Ik vraag aan de kazerne-commandant of hij een compagnie soldaten kan missen om een nieuw wapen uit te testen. Bij het horen van het woord “nieuwe wapens ” is de commandant meteen enthousiast, voor zo’n onderwerp is hij altijd in.
Binnen tien minuten staan er twintig militaire voertuigen vol met soldaten klaar om mee te gaan. Ik heb verteld dat de wapens al in de vrachtwagen liggen en dat iedere soldaat kan pakken wat hij wil. We rijden door de stad en komen in een wijk die gedeeltelijk verwoest is en voor een klein gedeelte nog overeind staat, in een gehavende staat. Alle aluminium is er overal verdwenen. Allerlei constructies hangen daardoor te draaien in de wind of wijzen de verkeerde kant op.
We rijden express heel langzaam tot ik zie waar ik op hoopte: een man pakt een andere man van achteren stevig vast met een arm om de hals , draait zijn nek om en iedereen moet even slikken bij het horen van de dodelijke knak.
“Hebben jullie dit allemaal gezien?” vraag ik hardop en uit heel veel kelen klinkt het “ja!”
Ik roep naar de dader:”blijf staan of ik schiet. De man doet alsof hij me niet gehoord heeft. Ik pak mijn geweer en schiet een schuimkogel in zijn lichaam. Hij desintegreert.
Een mens net als wij allemaal zou van zo’n kogeltje hoogstens alleen maar een zere plek overhouden, maar die man lost helemaal op. Uiteindelijk blijft er een plasje op de grond over en met een sissend geluid verdwijnt ook dat weer.
De commandant is helemaal overtuigd. Hij zegt: “ik heb het helemaal gehad met de politiek. Die laten ons liever allemaal doodgaan, dan dat zij hun regeltjes overtreden. Ik ben er al dagen van overtuigd dat het oorlog is. Zonder een oorlogsverklaring van de aanvaller. Dat wij gewoon uitgeroeid worden als we niets doen.Ik ga die oorlog aan. En straks , als dit voorbij is, klaag ik de gemeenteraad en het stadsbestuur aan omdat zij hun meest fundamentele taak niet hebben gedaan: hun bevolking beschermen.”
“Commandant”, begin ik. “Zeg maar Paul”, zegt hij. “Paul, als je die allochtonen aan wilt gaan pakken, hoe had je dat gedacht? Hoe weet je welke mensen vreemdeling zijn en of die ook allemaal moordenaar zijn?”. “Ik vind dat ze allemaal dood moeten, het is oorlog en als we dat op de juridisch correcte manier gaan doen dan zijn wij zelf dood voor we uitgepraat zijn en is er niemand van ons meer over.”
Ik zeg:”er is nog iets. Onze soldaten zijn straks in een mum van tijd dood. Als de tegenstander door heeft dat de soldaten hen willen desintegreren dan gaan ze zich verdedigen. Tegen hun aantal zijn onze soldaten nooit opgewassen. Ik weet bijna zeker wat de oplossing is: ze moeten zich onzichtbaar maken. Ik heb ontdekt hoe dat kan. Ze moeten een heel dun laagje van dat schuim over zich heen hebben en zich stevig inprenten dat ze onzichtbaar zijn. Als ze dat met overtuiging doen, dan zijn ze onzichtbaar voor de vijand en dus onkwetsbaar. ”
Hoe weet je dat””, vraagt Paul. Ik zeg: “Ik ben in zee geweest daar bij dat schuim en zo’n kind van een vreemdeling zei tegen me dat het me ineens bijna niet meer kon zien. Toen heb ik me ingeprent dat ik onzichtbaar was en het kind liep huilend naar zijn moeder en zei dat ik een duivel was omdat ik me onzichtbaar kon maken.”
Paul zegt: “Dat is fantastisch, dat moeten we gebruiken. Alleen moeten we nu nog bepalen wie er aldan niet een vreemdeling is, dat is nog een probleem.”
“Ik weet daar ook wel iets op”, zeg ik, “we schieten naar alle mannen die we tegenkomen een kogeltje. De mannen die van ons zijn zullen hoogstens even schrikken. Dat moeten we op de koop toe nemen. Het is trouwens maar een kogeltje zo groot als een kunstmestkorrel, dat stelt niets voor. PieterJan en zijn stadbestuur zullen dit ook wel wederrechtelijk vinden, maar het is de enige effectieve manier. En als het oorlog is, is effectiviteit het belangrijkste waar het om draait.”
Paul knikt en hij geeft zijn mannen opdracht om in de hele stad een straatverbod en verbod tot bewegen in te stellen en te bewaken en vervolgens huis na huis op iedere man een schuimkogel te schieten. Hijlegt ze nadrukkelijk uit hoe ze zich moeten beschermen, met schuim en een intense eigen overtuiging.
De soldaten gaan tot actie over en die actie verloopt gesmeerd en snel.
Tot onze grote ontsteltenis blijkt na afloop dat de schade enorm is. Driekwart van alle mannen is verdwenen. Ofwel gedood door de moordenaars , ofwel het zijn de moordenaars zelf.
Het is natuurlijk altijd mogelijk dat een aantal vreemdelingen geen moord heeft gepleegd. Die hebben dan wel de schijn tegen want ze wonen in huizen met een overvloed aan componenten van gestolen aluminium . De mannen die overgebleven zijn wonen in huizen die er vervallen uitzien , zonder enig aluminium en met een tuin zonder normaal groeiende planten.
Dit alles is in een paar uur gedaan en we besluiten dat het hiermee niet afgewerkt kan zijn. De vijand moet geheel verslagen worden anders komt het probleem straks terug. Dan heeft de vijand intussen tegen onze middelen verweer gevonden en dan gaat het alsnog mis. Sjaak en ik praten zo op Paul in en die knikt instemmend. Hij vraagt dus:”hoe maken we definitief een einde aan dit gevaar?”
Ik zeg : “ik weet niet waarom, dat is me totaal onduidelijk, maar alles wat met de vijand en de vreemdelingen te maken heeft is als de dood voor dat schuim. Ik moet weer aan die meisjes denken die in zee wilden bij het havenhoofd en hoe die zich wild schrokken. Ik denk dat we resultaat kunnen boeken met dat schuim. Als we nu eens traangasgranaten vullen met geperst schuim. Dan gaan we naar die wijken en leggen er een deken over heen.”
Paul zegt: ”een beter idee heb ik niet , dus we kunnen het altijd proberen”
De soldaten vernevelen het geperst schuim over de wijken en huizen van de vreemden. Een heel lichte nevel verspreidt zich en alles desintegreert. Waar de nevel onze eigen wijken raakt, gebeurt er niets. Onze huizen met alle voorwerpen en mensen erin zijn onkwetsbaar voor dat schuim. Van al het vijandige is er uiteindelijk niets meer over.
-8- Herbouw
Het is een ongekend drama. De stad was een mooie welvarende stad, met goed onderhouden wegen en openbaar groen, alle mooi en goed in orde. Nu liggen er overal grote open vlakten waar de wijken vernietigd zijn. Hier en daar accentueert een vervallen huis de leegte.
We hebben wel een ding van die vreemden geleerd: hoe belangrijk aluminium is, belangrijker dan goud. Zo belangrijk dat de vreemden er alles voor deden om aan dat metaal te komen, en ze steelden dat metaal van ons. We weten nu wat ze ermee doen: ze maken hun huizen en al het andere veel mooier en steviger en onderhoudsvrijer dan onze huizen altijd zijn geweest. Ze brengen op het aluminium een coating aan waardoor het heel andere eigenschappen krijgt: sterker en onverslijtbaar. Ieder gewenst effect van de buitenkant kan ingesteld worden, mat of glanzend, golvend of strak.
Bij het nieuwe elan voor de herbouw hoort ook een herbezinning op strukturen die in de lange loop der tijden waren gegroeid en die nu niet meer zo logisch lijken.
Zo is er een grote conferentie van mensen die met de elektronica van de toekomst begaan zijn. En dat zijn bijna alle technici , bestuurders en ondernemers van de stad en de hele regio.
Op die conferentie steelt Louis, als een van de meest gezaghebbende deskundigen de show. Hij vertelt hoe de vreemden zichtbaar licht onzichtbaar kunnen maken, hoe dat licht alle digitale elektronica kan uitschakelen. Hij vertelt dat iedere misdadiger in principe zo de hele maatschappij ondenkbare schade kan berokkenen. Alleen al het uitschakelen van internet is een onoverzienbaar verlies. “Maar,” zegt Louis, ‘’vrijwel alles wat elektrisch werkt heeft ergens wel een digitale component. De energiecentrales bijvoorbeeld leveren wel geen digitale stroom, maar zonder de digitale computers functioneren ze ook niet meer.’’
Hij vertelt nog eens voor iedereen die het niet meer weet, dat alle elektronica en ICT digitaal geworden is uit beperkingen die in het verleden bestonden, maar die nu niet meer relevant zijn. De ponskaart en het relais konden alleen een signaal in een stand aan of uit, dus digitaal, leveren. Signaaloverdracht was in het grijze verleden veel betrouwbaarder als dat digitaal verliep dan bij een analoge verbinding. Maar dat zijn voorbije zaken. In principe kunnen alle apparaten bijna oneindig meer presteren als ze analoog zijn dan wanneer ze digitaal werken. Per signaal is het dan niet alleen mogelijk dat er een aan of een uit is, een een of een nul. In principe kunnen per ieder moment ook alle waarden daar tussen in gaan bestaan en het aantal mogelijke waarden is dan in theorie niet begrensd.
Hij voegt er nog een laatste annecdote aan toe: “ik was in een huis waar het vol stond met apparatuur. Die werkte geen van alle meer door de actie van de vreemden. Ik vond op zolder nog twee apparaten. Een was een oude platenspeler en daar kon je de grammofoonplaten nog op afdraaien en horen. Die platen zijn analoog. En een oude cd-speler, digitaal, deed natuurlijk niets meer. Er was ook een fiets met een dynamo en gloeidraadlampje, en ook dat werkte, want het werkt analoog. Al het andere werkte niet meer.”
De omschakeling van de computerlogica duurt al lang en de herbouw ook, maar de vooruitzichten zijn geweldig. Maar de tranen wegens de omgekomen mensen zullen ook nog lang vloeien…
… einde van de droom, ik word wakker en ga schrijven.
====================================================
17
Het spel was ineens uit de lucht komen vallen. Iedereen speelde het. In de trein, in de bus, op de terrasjes, op het strand, in het park, voor de TV, op het werk. Ze speelden het op de PC, op de Ipad, op hun mobieltje, of met echte kaarten. Het was een kaartspel. Met anderen of alleen, tegen de PC. Al dan niet op internet. Op alle manieren was het mogelijk om het spel te spelen en dus werd het op allerlei plaatsen gedaan. Al snel waren er allerlei speciale communities op internet.
Sudoku was een rage geweest, maar dat was niet te vergelijken met Elles. Het spel heette oorspronkelijk Lucky Strike maar dat werd al gauw Elles genoemd.
Het was eigenlijk een gewoon kaartspel, en in wezen best eenvoudig. Het aantrekkelijke en nieuwe ervan was de afrekening. Dat was niet in punten. Het was op een manier waarop geld verdiend kon worden. Iedere keer als je een slag won verdiende je geld. Er werd gespeeld voor euro’s, maar ook voor tien euro per slag. De computer-versie op internet ging meestal met tientjes. Je moest dan altijd minimaal een tegoed van veertig euro hebben staan om mee te kunnen doen.
De meeste mensen speelden uiteindelijk wel quitte. Ze verloren evenveel keren als dat ze wonnen. Er werd ook de stand bijgehouden: wie vaak won, en vooral wie het meeste had gewonnen. Topscorer was al een hele tijd iemand die met Elles in totaal 25.000 euro via internet had gewonnen.
Dat was zo totdat Moniek mee ging doen. Lang had ze zich geërgerd aan Elles. Iedereen om haar heen was steeds druk bezig met Elles en dan voelde ze zich een beetje buitenstaander. Iedereen om haar heen praatte steeds maar over Elles. Welke de goede strategieën waren, en hoe je de kaarten het beste kon spelen. Spelletjes werden nagespeeld en nog eens herhaald. Eigenlijk hield Moniek niet van dat soort spellen, maar uiteindelijk ging ze toch maar overstag, en ging ze meedoen.
Ze kreeg al gauw de naam van Lucky Moniek want ze won altijd. Na honderd spelletjes had ze er tachtig gewonnen. Die twintig had ze vooral in het begin verloren. De winst was per spel meestal vijf tot vijftien euro. Niemand vond het erg om dat soort bedragen te verliezen want normaliter ging je ’s avonds naar bed met evenveel winst als verlies. Maar nu ging het anders. Van haar beste vriendinnen had Moniek al gauw 250 euro tegoed en van andere vriendinnen had ze ook al veel verdiend. Ze gaf dat geld uit aan leuke kleding en zag er strak uit.
De vriendinnen speelden na enige tijd liever niet meer met haar want ze moesten steeds betalen en dat zat ze niet lekker. Dus ging Moniek overal Lucky Strike spelen waar ze maar de kans kreeg en dat was overal. Waar ze ook kwam waren er mensen met spelkaarten of computers Elles aan het spelen. En na weken spelen was ze vrijwel ongeslagen.
Spelers van Elles
In het spel moeten slagen gehaald worden. Je kunt maximaal twaalf slagen halen en na iedere gehaalde slag wordt de volgende slag duurder. Als je dan eens een slag mist ben je het hele in dat spel opgebouwde saldo kwijt en begint de winst per slag weer op het lage bedrag per slag. Moniek verloor altijd wel een of twee slagen en daardoor haalde ze nooit het maximum. Maar dat was ook bijna onmogelijk.
Na enkele maanden was Moniek er zo bedreven in dat ze dus nooit meer verloor en altijd won. Op internet werd ze topscorer. Er waren ook TV-programma’s die met Elles werkten en de topscoorders werden daar uitgenodigd om tegen elkaar te spelen. Het bedrag per slag was daar honderd euro en daardoor kon je heel veel geld verdienen. Iedere TV-kijker kon in de kaarten van alle spelers kijken en commentatoren legden uit hoe de spelers hun spel speelden. Ze legden uit welke strategie gehanteerd werd en welke verrassende wendingen het spel soms nam.
Moniek won ook op TV alles en de commentatoren zochten zich suf naar de verklaring daarvan. Zij zagen natuurlijk ook welke speelwijze Moniek hanteerde maar toch begrepen zij niet hoe Moniek het klaarspeelde om altijd maar te winnen. Moniek wist dat wel, maar ze hield dat angstvallig voor zich: ze gebruikte haar zesde zintuig! Zij wist van tevoren al hoe het spel zou verlopen en maakte daar gebruik van. Zij doorzag alles en daardoor was Elles voor haar kinderspel en was het voor haar simpel om altijd te winnen. In haar jeugd was ze er zich niet van bewust dat zij dingen zag die anderen niet zagen. Zij dacht vroeger dat iedereen hetzelfde was, maar daar kwam ze wel achter.
Ze verloor nooit en werd rijk. Ze zag er jong en knap uit, altijd in de mooiste kleren. Maar zo rijk als ze werd, zo arm werd ze ook. Haar vriend verliet haar en haar vriendinnen moesten steeds vaker nog vlug ergens heen of nog van alles doen als zij verscheen. Ze zag er leuk uit en kwam in haar mooie nieuwe auto langs de terrasjes waar druk Elles werd gespeeld. Iedereen kende haar op het laatst maar ook had iedereen wel een smoes als zij met mensen wilde spelen.
Zij werd Lucky Moniek genoemd maar ze werd steeds meer unlucky.
“Met het winnen stijgt het verlies”, dacht ze bij zichzelf.
Ze probeerde dit verlies te beperken door opzettelijk te verliezen als ze met haar vriendinnen speelde, maar die hadden dat al snel in de gaten en trapten daar niet meer in. Toen hun schuld aan Moniek bijna weg was doordat Moniek expres verloor bleven de vriendinnen ook weg omdat ze niet met haar wilden spelen.
Het succes van het spel Lucky Strike zit hem in het toeval, want je wist nooit hoe de kaarten verdeeld zaten, en in de mogelijkheid om strategisch te spelen. Als je goed strategisch speelde kon je vaker winnen dan verliezen. Normaliter zorgde het toeval er echter voor dat de kans op winst of verlies ongeveer gelijk bleef. Moniek verstoorde dit evenwicht. Ze zag dat het geen toeval was. Haar zesde zintuig zag de wetmatigheid van het vallen van de kaarten. Ze zag dat de verdeling van de kaarten over de spelers ook geen toeval was en ze speelde daar op in. Ze wist dat het alleen maar toeval leek maar niet was.
Ze was niet dom en ze besefte maar al te goed dat iedereen om haar heen haar links liet liggen. Anderen vonden het wel leuk om door haar getrakteerd te worden op een terrasje maar een spelletje Elles was er niet meer bij.
Op een bijzonder moment maakte ze een plotseling einde aan deze situatie. Op de TV, bij de uitreiking van een belangrijke prijs van Lucky Strike, tachtigduizend euro, kondigde ze aan dat ze vanaf dat moment stopte met spelen. Ze gaf die hoofdprijs plus wat ze in eerdere wedstrijden op TV verdiend had, samen drie ton, weg aan een goed doel voor de armen in haar stad.
Toen haar gevraagd werd naar de achtergrond van haar succes en haar stoppen met spelen zei ze:
Toeval bestaat niet, winnen is verliezen en met het bezit stijgen de zorgen.
05
Ik ben onafzienbaar groot en toch heel klein. Ik ben een druppel water in de oceaan.
De zon schijnt fel. Het is midden op de dag en de zon is echt heet. Hij spiegelt op het wateroppervlak, maar het water wordt er toch evengoed warm van. Om me heen is er niets anders dan meer van hetzelfde. Er is wateroppervlak zover als ik kan zien en er is niets anders zover als ik kan zien. Ik weet ook uit verhalen van anderen dat het voorbij de horizon alleen maar verder gaat.
Onder me is ook alleen maar water, ook heel veel en heel diep, maar niet zo eindeloos diep als het oppervlak ver is.
Ooit ben ik op een heel lange reis van beneden naar boven gekomen. Daar beneden was het toen koud en ik rilde en trilde langzaam. Hierboven vibreer ik heel zacht en heel snel. Ik kan met tellen niet bijhouden zo snel als ik tril. Daar beneden was het donker en ik kon daar alles goed onderscheiden want mijn ogen waren daaraan gewend en ik zag alles prima. Maar hierboven is alles anders. Ik leef in een veel hoger tempo. Dat zal wel aan de warmte en het licht liggen. Het lijkt wel of alles gehaast is en er is amper tijd om te verwerken wat ik allemaal ervaar. Golfjes, wind, wolken, zon, de nacht, de sterren ’s nachts.
Ik weet dat de oceaan achter de horizon doorgaat en doorgaat. Als ik sneller zou kunnen zwemmen dan nu zou ik er nog heel lang over doen om het einde te bereiken. Ik heb dat ooit geprobeerd, om het einde te bereiken. Ik zwom en zwom. Ik kon de dagen en daarna de maanden niet meer tellen, zo lang zwom ik. En toen, na een eindeloos lange tocht was ik, denk ik, verdwaald. Ik kwam er namelijk achter dat ik weer terug was op de plaats vanwaar ik vertrokken was.
Weer een tijd later bedacht ik wat er fout gegaan moest zijn. Ik bedacht dat ik een bepaalde bocht gemaakt moest hebben. Ik zwem namelijk met mijn rechterkant een klein tikje sneller dan met mijn linkerkant. Ik had geen vast punt voor me en daardoor zal ik wel een flauwe bocht naar links gemaakt hebben. Als je steeds maar geen vast punt voor je hebt waar je heen koerst dan kun je zo uiteindelijk een heel grote cirkel gemaakt hebben. En zo moest het gebeurd zijn, dat ik uiteindelijk op de zelfde plaats weer uitkwam. Toen wist ik dat ik het nog eens moest doen.
(Noot: zie onderaan )
De tweede keer pakte ik het anders aan. Ik berekende de stand van de zon en stelde vast als hij helemaal bovenaan stond dat hij dan altijd op dezelfde plaats stond. Op andere posities stond hij lager en aan de hand van de mate waarin hij lager stond kon ik bepalen waar het maximale punt zou geweest zijn en zo kon ik een vaste positie vasthouden. Het was niet gemakkelijk om dat steeds te bepalen maar ik had alle tijd van de dag. Bijkomend voordeel was dat ik me beslist niet verveelde op de lange reis. ’s Nacht pakte ik de poolster als baken.
Ik ging op pad en zwom de ene maand na de andere. Er kwam geen einde aan. Een paar keer zag ik in de verte vogels en die wezen me de weg. Ze seinden me toe dat ik op barrieres zou stuiten en zij wezen me hoe de beste route zou zijn om de reis over de oceaan toch verder te vervolgen. Na een paar jaar kwam er weer zo’n situatie, maar weer waren er vogels die me de weg wezen.
Na ruim tien jaar was ik weer terug op mijn vertrekpunt. Ik wist zeker dat ik geen cirkelbeweging had gemaakt en ook wist ik zeker dat ik op mijn vertrekpunt terug was aangekomen. De andere druppels die altijd om me heen waren geweest voordat ik vertrok heetten me namelijk dolenthousiast welkom terug.
Toen wist ik het zeker: de oceaan is eindeloos groot, waar maar geen einde aan komt. Ik kon nergens een einde vinden. Hij was letterlijk einde-loos want ik had geen einde gevonden. Maar oneindig was hij ook niet. Als hij oneindig zou zijn en ik was steeds rechtdoor gegaan dan zou ik nog steeds verder van mijn vertrekpunt zijn gegaan en had ik mijn buurtgenoten nooit teruggezien. Het verschil tussen einde-loos en oneindig kan ik moeilijk bevatten. Ik denk dat oneindig een getal is dat groter is dan alle getallen. Einde-loos is iets dat geen einde bevat, maar dat wil niet zeggen dat het ook oneindig is. Mijn mededruppels konden dit ook niet vatten.
Ik was over deze begrippen nog niet helemaal uit gefilosofeerd toen zich een andere ervaring voordeed. Er kwam een diertje vlak bij mij. Dat had ik nog nooit eerder gezien. Het was een heel afgebakend ding dat zelfstandig was en dat zelfs heel even boven water kon springen. Dat vogels dat kunnen , daar was ik aan gewend , maar niet aan iets dat net als ik in de oceaan leefde.
Ik was altijd gewend geweest dat er eigenlijk geen grens is tussen mij en de andere druppels. Ik voel wel dat er ergens een punt is waar ikzelf niet ben en waar een ander is. Maar een duidelijke overgang tussen de ander en mij heb ik nooit gekend. Nergens is er een punt waar de ene druppel eindigt en de andere begint. Het is altijd zo geweest dat mijn ik overgaat ergens in hem en dat zij overgaan in jullie. Samen zijn we de eindeloze oceaan en we maken hetzelfde mee en doen vrijwel hetzelfde. Dat ik die lange reizen gemaakt heb was dan ook iets heel bijzonders.
Als we zo samen de oceaan vormen is het me onmogelijk me voor te stellen dat er bij een bepaalde atoom bij mij hoort en dat het volgende atoom die van mijn buurman is. Zo werkt dat niet. Er is geen duidelijk te onderscheiden grens waar het ene begint en het andere eindigt. De overgang tussen hem en mij is vloeiend, en ik zou niet weten hoe het anders zou kunnen. Dat is ook altijd zo geweest.
Maar nu ineens is er iets dat zich heel anders aandient. Dat andere ding voelt zich ook anders. Het kan zich afgezonderd van al het andere voelen. Het kan zelfs buiten zijn wereld springen in een andere, in de lucht! Onvoorstelbaar.
Het vroeg het dier hoe hij heette en hij zei: “ik ben een vis en heet Deo”. Ik vroeg “hoe kan het zijn dat er een scheiding tussen jou en het andere is, en dat je helemaal los van het andere kunt zijn? ”
“Nou”, zei Deo, ”dat lijkt maar zo, want in het echt ben ik verbonden met alles wat leeft, maar jij mist het gezichtsorgaan waarmee je dat kunt zien. Jij hebt er toevallig niet de zintuigen voor, en ikzelf ook niet, maar ik voel het wel. Ik voel dat ik een geheel ben met alles wat leeft om me heen, en dat voelen is van meer belang dan het zien.
Ik weet dat het zo in elkaar zit en als iemand het met mij over dit onderwerp heeft, zoals wij nu, dan zegt die ander soms dat hij niet verbonden is met alles. Ik weet dat dat niet klopt en dat hij dat gevoel mist en dat hij het niet kan voelen. Jammer voor hem. Die andere vis denkt dan dat hij zijn ego is. Hij vindt dan al het andere dan zijn ego minder belangrijk dan hij zelf, omdat zijn ego voor hem het allerbelangrijkste is. En dan zeg ik tegen hem iets wat hij niet echt kan begrijpen: ‘als het ego sterft, ontwaakt de ziel’. Dan kijkt zo’n vis me meewarig aan en ik hoor hem denken: ‘wat een idioot’. Maar ja , daar valt weinig aan te doen”.
“En nog eens iets”, zei Deo. “Ik heb gehoord dat jij de oceaan helemaal bent overgezwommen in tien jaar en dat je er toen niets van begreep dat de oceaan einde-loos is en toch niet oneindig. Dat is toch heel simpel. De oceaan gaat rond de aarde en je hebt wel steeds rechtdoor vooruit gezwommen en toch kwam je weer thuis aan. Dat is logisch als je weet dat de aarde rond is en als je dus begrijpt dat je ook die tweede keer ook in een cirkel hebt gezwommen”.
Ik vroeg: “Is dat dan eigenlijk hetzelfde als met de tijd. Dat die geen begin en geen einde heeft. En dat op het moment dat je zegt “het gebeurt NU” dat je het dan al over iets hebt dat niet nu gebeurde maar in het verleden. Het nu is zo klein dat als je de tijd in atomen zou kunnen onderscheiden, zo klein, dat dan nog het nu altijd al voorbij is voordat je erover hebt kunnen denken. En van de andere kant bestaat de toekomst ook niet. Want als je het over dadelijk hebt is het er nu nog niet. Het verleden is er niet, dat is voorbij. Het nu is er eigenlijk ook niet want dat is oneindig kort en de toekomst is er ook niet want die moet per definitie nog naar je toe komen. Dus bestaat de tijd niet.
Dat klopt, zei Deo. Einde-loos en het oneindige en de tijd zijn net zo onmogelijk bestaanbaar als het van mekaar afgescheiden zijn tussen druppels in een oceaan. We missen domweg de zintuigen om de werkelijkheid te zien zoals hij is en dus verzinnen we begrippen die in zichzelf tegenstrijdig zijn, paradoxen dus eigenlijk”.
Het werd steeds warmer en lucht boven de zee trilde. Er verdampte water. Veel leden van mijn familie verdampten, gingen op in de lucht. Ze werden onzichtbaar en lieten een lege ruimte achter waar ze waren geweest. Die ruimte werd onmiddellijk door hun buren ingenomen. Dat ging zo snel dat je amper merkte dat heel veel verwanten van me verdwenen. Zomaar ineens waren ze weg. Heel hoog boven me ontstonden witte wolkjes die langzaam wegdreven. De zon zakte steeds lager naarmate het avond werd en de wolkjes kregen de mooiste kleuren: rood, oranje, rose, violet.
(Noot , zie onderaan)
Toen het donker werd zag je die wolkjes niet meer. Je kon wel zien dat ze er nog waren omdat op diverse plaatsen de sterrenhemel onderbroken werd door een donkere plek zonder lichtpuntjes.
Sommige familieleden kwamen al na enkele maanden weer terug in onze omgeving. Dat was dan telkens een hartelijk weerzien met veel emotie. We kregen dan verhalen te horen die ongelooflijk waren. Een neef van me was uit een wolk gevallen en op een schip terecht gekomen. Dat schip gebruikte hem als afwaswater en kort nadat hij op het schip was gevallen werd hij vervuild overboord gestort en dreef hij naar ons toe.
Bij andere familieleden duurde het heel lang. Zo kwam er op een gegeven moment iemand bij ons die zei dat hij driehonderd jaar geleden was verdampt en was opgegaan in een wolk. Hij was heel ver weg gedreven en had zoveel meegemaakt dat er meerdere boeken met zijn verhalen zouden kunnen worden vol geschreven. Hij was zelfs een keer zo ver afgekoeld op zijn reizen dat hij als ijs uit de hemel naar beneden was gevallen. Hij was op een sneeuwvlakte gevallen waar hij ontzettend lang diepgevroren had gelegen, onder een dikke laag ijs. Hij zei dat dat een soort gletscher was geweest. Dat was mij een raadsel. Het was echter wel duidelijk dat hij al een paar honderd jaar geleden overleden had moeten zijn en dat hij toch nog leefde. Hij had dan ook geen familieleden meer die nog leefden. Die waren al een paar honderd jaar geleden allemaal doodgegaan.
Een ander familielid vertelde ook de raarste verhalen. Ik kreeg het idee dat iedereen die na zo’n lange tijd terugkwam psychisch niet meer in orde was. Die andere dus vertelde dat hij op een gegeven moment boven een gloeiend hete zandvlakte was gevallen. Daar was hij meteen weer verdampt en opnieuw in onzichtbare vorm overgegaan. Weer honderden kilometers verder was hij boven een plaats gevallen waar palmen stonden. Daar kwam hij via omwegen terecht in een bassin met veel andere druppels die dezelfde reis hadden gemaakt. Zij werden opgeslokt door een dier waarna ze tientallen jaren in zijn lichaam hadden gecirculeerd. De reis die ze daar binnen in dat dier gemaakt hadden was te onbegrijpelijk om na te vertellen. Echte horror verhalen vertelden ze waarin ze dan weer een rol als bloed speelden, dan weer in darmen onderworpen werden aan terreur van heel gemene zuren, tot ze tenslotte met viezigheid vermengd naar buiten werden gespoten en in riolen werden weggespoeld.
De mooiste verhalen werden verteld door druppels die zeiden dat ze dood waren gegaan. Ze konden me niet uitleggen wat dat was. Maar in ieder geval kwam de vibratie die ik en iedereen zijn hele leven lang hadden gehad dan tot stilstand. Er trilde dan niets meer. Er was ook niets fysieks meer te zien. Ze kregen het me niet uitgelegd maar ze vertelden over een overvloed van licht en liefde en er waren geen begrenzingen van plaats en tijd zoals wij die kennen, omdat ruimte en tijd domweg niet bestonden.
Maar ze kwamen wel allemaal terug en vertelden over zaken die niemand begrijpt. Als ze dan een paar dagen samen met ons onderdeel waren van de oceaan, dan verstomden hun verhalen. Ze begonnen zelf al ook heel snel te twijfelen of het allemaal wel echt was geweest en al heel gauw zeiden sommigen dat het misschien toch wel allemaal onzin was. Dat er niets van waar was geweest. Dat het een bedrog van de zintuigen moest zijn geweest.
Ik vertel dit allemaal maar omdat ik er ook niet goed mee weet om te gaan en misschien begrijpt iemand hoe dit allemaal te verklaren valt. Ik moet het nu vlug afbreken want mijn vriend Deo van een tijd geleden komt eraan.
(Noot , zie onderaan)
Ik zie hem aankomen. Hij komt recht op mij af en ik voel nattigheid. En jawel hoor, mijn voorgevoel bedriegt me niet. Hij komt recht op mij af, spert zijn bek open en slikt mij in. Ik val uit elkaar door heftige chemische processen en voel niets meer. Mijn zintuigen zijn weg. Mijn verstand staat stil: eindelijk rust en geen gedachten. Ik heb nog nooit eerder meegemaakt dat eindelijk mijn gedachten stil staan. Het is stikdonker. Er wordt aan me getrokken en ik schiet door een stroom water. Ik voel dat het aangenaam warm wordt en er komt een lichtpuntje in de verte.
Het is een hele reis en na een uurtje door een soort pijp geschoten te zijn zie ik het lichtpunt steeds groter worden. Daarna kom ik in een niet meetbaar grote ruimte, met heel veel licht en een heerlijke warmte. En wat het mooiste van alles is: er is een overweldigend gevoel van liefde.
Dat duurt niet lang. Een stem zegt: “geniet, want dit duurt weliswaar eindeloos maar niet oneindig. Straks ga je weer terug en ben je weer een druppel in de oceaan. Daar moet je opnieuw gaan zwemmen tot je het einde van de oceaan hebt gevonden. En als je dat niet kunt vinden dan kom je hier weer terug en wordt je na een tijd die eindeloos en toch kort is vanuit hier opnieuw uitgestuurd. Om opnieuw in de oceaan het einde te zoeken. Dat zul je nooit vinden en dus zul je eindeloos steeds maar opnieuw leven. Maar dat maakt niet uit want alles is eindeloos en zoals je intussen al weet: in de werkelijkheid bestaat geen tijd, tijd is een illusie.”
Noot: de afbeeldingen zijn van glas-in-lood werkstukken “ik ervaar” . “Fuerte Ventura” en “zeemonster”.
05
De tijd en het gevoel
Het verstand is waardevol maar beperkt
en het rommelt steeds maar wat
Het gevoel is iets wat altijd werkt
en dat wordt te vaak onderschat
Het verstand denkt aan de planning en de tijd
En aan illusies als geld, bezit en macht
Het gevoel zegt wat tot waarheid leidt,
en waar onze ziel echt op wacht.
Het verleden is voorbij en komt nooit weer
is niets dan een herinnering meer,
niets meer dan een dwanggedachte.
Of de toekomst ooit komt is onzeker
we kunnen op het langverwachte
eindeloos en vergeefs wachten,
Leven in verleden of toekomst heeft geen zin
er is alleen het nu , zonder einde of begin
En ook dat is meteen alweer het verleden
met al zijn gedachte mogelijkheden
Steek alles wat je kunt en in je hebt in het heden,
Voor iets anders is er geen goede reden.
(naar: Eckard Tolle)